
Geplaatst op 10 november 2010 door Jeroen Vullings in Fictie, Recensie
Een gymleraar stelt zich tijdens een polio-epidemie heldhaftig op. In de nieuwe, huiveringwekkende roman van Philip Roth betekent dat: levensgevaarlijke hybris.
Sterk aan Philip Roths historische fictie is hoe hij daarin een vervlogen tijd aanraakbaar en nabij maakt en tegelijkertijd het verschil met nu laat uitkomen. Het verhaal in zijn eenendertigste boek, de roman Nemesis, speelt grotendeels in de jaren veertig van de vorige eeuw in New Jersey. Om precies te zijn: Newark, 1944. De oorlog woedt voelbaar; de jongemannen die daartoe lichamelijk in staat zijn, vechten in de Pacific of Frankrijk. De drieëntwintigjarige Eugene ‘Bucky’ Cantor niet. Zijn jonge leven lang heeft hij met halters getraind om marinier te kunnen worden, maar toen hij zich op 8 december 1941 – de dag na de Japanse aanval op Pearl Harbor – aanmeldde, werd hij afgekeurd: te slechte ogen. Zijn twee boezemvrienden, met wie hij destijds in de rij voor het aanmeldkantoor stond, zijn wél uitgezonden.
Bucky maakt er het beste van. Als gymnastiekleraar en speelplaatsleider wil hij de (overwegend) joodse kinderen gevoel van eigenwaarde geven, een moreel en fysiek voorbeeld voor hen zijn. Er aldus zijn voor ‘zijn jongens’ ervaart hij als zijn persoonlijke bijdrage aan de Tweede Wereldoorlog. Maar dan breekt een polio-epidemie uit: een oorlog aan het thuisfront die je niet kunt winnen.
Helemaal Roth: polio als katalysator voor menselijk gedrag. Het zou nog een paar jaar duren voor er een vaccin werd ontwikkeld ter bestrijding van polio. De wildste theorieën deden de ronde over hoe je het kon oplopen, de strafste maatregelen ter preventie werden genomen en de wanhoop en vertwijfeling waren immens – zeker toen er kinderdoden bij de vleet gingen vallen. De kerngezonde, sterke sporters die Bucky onder zijn hoede heeft, raken van de ene op de andere dag verlamd en in het ergste geval sterven ze. Onverteerbaar voor iedereen, maar vooral voor hun ouders, die naar verklaringen blijven zoeken. De Italianen zouden erachter zitten of, vanuit een ander perspectief, de Joden. Hysterie alom.
Polio is inmiddels geen bedreiging meer voor de westerse wereld. Toch is die massale angst van toen niet alleen voorstelbaar, maar ook (dankzij Roth) invoelbaar. Ook in deze tijd dreigt geregeld nog een pandemie: het Sars-virus of, recenter, de Mexicaanse griep. Zulke momenten van onmacht tegen een nietsontziende plaag vergroten het besef van sterfelijkheid en zo bezien zijn we minder ver verwijderd van de donkere Middeleeuwen dan we denken. Zoals Albert Camus’ La peste een vertelling over het fascisme was, is polio hier een metafoor voor ons onzekere, wankele bestaan.
Tegelijk toont Roth evenzeer hoe groot de kloof tussen 1944 en nu is: door de volstrekt andere, toenmalige mentaliteit weer te geven. Al die meisjes die rolbevestigende liedjes zingen bij het touwtjespringen; al die jongens die degelijke, hardwerkende, nobele mannen willen worden; dat oprechte vertoon van gemeenschapszin en optimisme, dat die samenleving kenmerkte. Bucky is daar een schrijnend voorbeeld van: ondanks alle tegenslag in z’n bestaan (moeder in kraambed gestorven, vader een veroordeelde dief, vormende grootvader overleden, dan nog z’n bijziendheid) richt hij zich vol verantwoordelijkheidszin op de toekomst. Het is groots hoe hij zich opstelt tijdens de beproeving door de epidemie: vastberaden, kalm, onverschrokken, met een wijs woord voor iedereen: van bange moeders en desperate vaders tot paniekerige kinderen.
Een geknakte goeie jongen
Wat is een held? Iemand die straffeloos onvoorzichtig is geweest, schreef W.F. Hermans al. Bucky is zo’n held en door zijn hybris wekt hij de toorn der goden op. Al zijn we daarmee op Oud-Grieks terrein, toch zal het Roth (Newark, 1933) met z’n titelkeuze niet letterlijk om Nemesis, godin van de wrekende gerechtigheid gaan, zij die zorgt voor een kosmisch eerlijke verdeling van geluk. In de Engelstalige editie van Nemesis heeft Roth zijn werk gehergroepeerd: de recente romans Everyman, Indignation en The Humbling schaart hij nu met Nemesis onder de thematische noemer ‘Nemesis: Short Novels’. Wat dit kwartet vereent, is dat ze de val van een mens tonen onder de almacht van het grillige lot – Nemesis volgens Roth. Zo ook Bucky, ‘een geknakte goeie jongen’ in de historische parabel Nemesis, dat de overmoed van deze ‘maniak van het waarom’ hekelt. ‘Opeens besefte hij hoe verschillend levens verlopen en hoe weerloos ieder van ons is tegenover de macht van het toeval. En wat speelt God daar voor een rol in?’ En ook weer niet hekelt, want wat kon Bucky anders? Had hij het bovendien echt bij het verkeerde eind?
Ook al lijkt Nemesis een eenvoudiger Roth dan we gewend zijn, toch moet je hem verteltechnisch nooit onderschatten. Zelden is een verteller betrouwbaar in zijn fictie. Op pagina 106 blijkt ‘terloops’ wie de verteller is: ‘Ik, Arnie Mesnikoff’, een jongetje dat op de speelplaats honkbal speelde onder leiding van ‘meneer Cantor’. Ook hij kreeg polio. Vlak voor het einde van het verhaal, in 1971, ontmoet hij meneer Cantor weer. De invalide Arnie heeft in sociaal en maatschappelijk opzicht wat gemaakt van zijn leven, maar Bucky heeft daarvan afgezien. Arnies oordeel over zijn vroegere leraar is vernietigend: hij is door zijn tijd vermalen omdat hij dat toestond, en hij voelt zich schuldig voor iets waaraan hij geen schuld kan hebben.
Zijn geloof heeft Bucky verloren, zijn verloofde heeft hij van zich vervreemd, omdat hij zichzelf ziet als ‘de onzichtbare pijl’ die anderen en zichzelf besmette. Hij zocht de oplossing van zijn problemen in toewijding en hard werken en dat bleek er niet toe te doen – wederom petst de nihilist Roth in het blije gezicht van de Amerikaanse Droom. Een gezicht als dat van Arnie.
Maar meneer Cantor, de leraar die voor jongens als Arnie nooit mocht versagen, de speerwerpende reuzenzoon Hercules, was pas drieëntwintig toen hij beproefd werd – een adolescent die groter moest zijn dan hij was. Wellicht daarom wordt hij in het verloop van het door de volwassen Arnie vertelde verhaal niet langer aangeduid als meneer Cantor, maar als Bucky.
Nemesis doet huiveren bij herlezing. Doordat we helemaal op de hoogte zijn van Bucky Cantors tragische lot – de goeddoener die ongeweten het virus droeg – zien we welke krankzinnige risico’s hij nam. Op een gegeven ogenblik vaart een jongen uit tegen de plaatselijke imbeciel Horace, die altijd met de honkbalspelertjes handen wil schudden, maar die het uit onmacht aan persoonlijke hygiëne ontbreekt. Inmiddels weten we dat besmetting met polio niet alleen via druppeltjes in de lucht verloopt, maar ook van de ontlasting naar de mond – Horace. Meneer Cantor gaat om te laten zien dat er niks aan de hand is Horace’ hand schudden – en daarna raakt hij zijn pupillen aan. Dit is maar een voorbeeld van de vele, waarin normaliter onschuldig gedrag levensgevaarlijk uitpakt. Misschien vond die besmetting toen op een andere wijze plaats, misschien ook niet. We weten het niet, zegt Roths indringende existentiële roman, en dat is alles wat er is.